- Voor het gebruik van geneesmiddelen tijdens zwangerschap en lactatie wordt de Zweedse classificatie gehanteerd (zie tevens het Farmacotherapeutisch Kompas):
- Lactatiecategorie I: Het geneesmiddel gaat niet over in de moedermelk.
- Lactatiecategorie II: Het geneesmiddel gaat over in de moedermelk, doch indien therapeutische doseringen worden gebruikt is het niet waarschijnlijk dat er enig effect op de baby zal optreden.
- Lactatiecategorie III: Het geneesmiddel gaat bij gebruik van therapeutische doseringen over in de moedermelk in hoeveelheden, waarbij een effect op de baby mogelijk is (c.q. niet kan worden uitgesloten).
- Lactatiecategorie IV: Het is onbekend of het geneesmiddel overgaat in de moedermelk (IVa) of er zijn onvoldoende gegevens beschikbaar om een oordeel te geven (IVb).
- Bij het voorschrijven van geneesmiddelen tijdens de lactatieperiode wordt aanbevolen de volgende gedragsregels in acht te nemen:
- Schrijf alleen een geneesmiddel voor indien het strikt noodzakelijk is.
- Kies liefst een geneesmiddel uit categorie I of II
- Categorie III vormt geen absolute contra-indicatie. Het nut voor de moeder dient te worden afgewogen tegen de nadelige effecten op de baby of het staken van de borstvoeding.
- Indien een geneesmiddel kortdurend moet worden toegediend, kan de borstvoeding tijdelijk worden gestaakt; afkolven van de moedermelk is dan noodzakelijk. De duur van het staken van de borstvoeding voor geneesmiddelen uit categorieën III en IV komt overeen met vier- à vijfmaal de halfwaardetijd van het middel bij de moeder.
Bron
- Farmacotherapeutisch Kompas 2006-2014